Idenity Graphic
home
onze bezigheden
kalender
onze tuin: Op de Bult
contact

IJsland – het verhaal

Op 31 augustus 2003 vlogen wij, Jan en Karin, naar het vliegveld Kevlavik in het westen van IJsland, voor een vakantie van 12 dagen.
We hadden een afspraak voor een week paardrijden in het oosten van IJsland, bij Egilstadir, en hebben daar een klein weekje aan vastgeplakt om eerst wat van het land te kunnen zien. Geen verkeerde keuze! We vlogen naar Kevlavik in het westen en reden door het binnenland kruisend naar het oosten, waar we de auto weer inleverden en opgehaald werden voor een flitsende week op temperamentvolle IJslandse paarden.

We vlogen vanaf Düsseldorf – niet echt een succes vanwege de treinreis er naartoe. De ICE was overvol, veel overstappen en gesjouw met koffers en tassen over en onder perrons zonder liften en met lange trappen. Nee, volgende keer weer gemakkelijk zonder overstappen naar Schiphol ;-)

Na een voorspoedige vlucht komen we om 02.15 uur plaatselijke tijd aan in Kevlavik, net zuidwest van Reykjavik. Daar staat een Landrover Defender 110 voor ons klaar. Een dikke 4x4, want we willen het binnenland in en dat kan alleen op die manier. Daar zijn geen wegen, alleen tracks, en die zijn verboden voor normale auto's. Niet echt wetend wat ons te wachten staat, gooien we onze tassen en koffers en kampeerspullen in de auto en rijden de nacht in...
Nee, geen middernachtzon voor ons helaas, daarvoor zijn we te laat in het jaar. Het is gewoon aardedonker en om de luchthaven achter ons te laten volgen we een tijdje de smalle asfaltweg met alleen in het midden een onderbroken streep. Langs de weg zien we schimmen die we niet kunnen identificeren. We zoeken een kampeerplaats – we nemen op goed geluk een zijweg (niet geasfalteerd, een gravelweg) en zetten, vrij uitgeput na een lange reis, gewoon langs de weg de tent op. Morgen zien we verder. Het regent licht, maar het waait zo hard dat we moeite hebben de klapperende dubbeldaks iglotent bij ons te houden. We hebben uiteindelijk de auto ervoor gezet en de tent aan de auto gebonden. Klotsende golven vertellen ons dat we ergens langs een meer moeten staan...

De volgende ochtend, ofwel een paar onrustige uurtjes later, klimmen we ongeduldig uit de slaapzak: waar zijn we beland? De rits van de binnentent wordt opengeritst en in plaats van gras of zand in de voortent liggen er zwarte kolen op de grond. De rits van de buitentent maakt ons wijzer: we staan op een onmetelijk kolenstrand langs een luguber meer, spookachtige wolken hangen er laag boven. Ik begrijp meteen waar al die verhalen over demonen hun oorsprong vinden.

We wassen ons in het meer, pakken de boel in en leiden de Defender terug de weg op. De weg met de streep is de enige 'snelweg' in IJsland, de 1. Deze weg loopt grofweg het hele eiland rond en is grotendeels geasfalteerd. We zochten de 1 weer op en reden noordwaarts richting Reykjavik. Beiden hebben we geen behoefte aan de stad; we slaan dus ergens langs de rand van de stad wat proviand in bij een supermarkt(je) en rijden verder richting noord en later oost. De schimmen langs de weg blijken lavasculpturen te zijn, velden vol zover we kunnen kijken, gemaakt door de natuur, heel bizar. Uiteraard stoppen we voor foto's.

We reden via Mosfellsbaer richting Pingvellir (de IJslandse letters laten we maar even achterwege om de internetbrowsers niet op hol te brengen) en Pingvallavatn. Vatn is 'meer', Pingvallavatn is het meer bij Pingvellir. Simpel, dat IJslands. Je schijnt het in een maand of 3 te kunnen leren. Ik heb besloten me er niet aan te wagen ;-) Pingvallavatn levert een bijna Schots tafereel. Ooit gesmolten lavarotsen en water, waarboven stralen zon en wolken een onderlinge strijd leveren om het bestaansrecht. Lububer, naargeestig, somber en ook mooi, indrukwekkend, groot en weids.

Na een korte pauze rijden we verder naar het oosten, nog steeds meestal over asfalt. Na een indrukwekkende route komen we bij Geysir – ja, de geisers. Geysir is de grootste geiser in een veld van deze heetwaterspuwers, maar helaas werkt hij niet zo vaak meer. Zijn kleine broertje, Stokkur genaamd, houdt de eer hoog door ongeveer iedere 10 minuten te laten zien wat de bedoeling is. We stoppen op de parkeerplaats en verwachten een toegangspoortje met entreeheffing. Niets, geen poortje en geen heffing, we kunnen zo doorlopen. De grond lijkt te smeulen, overal stroompjes kokend heet water en kleine bronnetjes die koken als een soeppan. Wij vinden dat we een dikke 4x4 hebben, maar er komt een expeditie aan van 3 echt dikke jongens. De voorste heeft als nummerplaat 'My Car'. Het lijkt wel een film.

We rijden verder richting het oosten en komen bij een enorme, bijzonder indrukwekkende waterval, de Gullfoss. Hij stort het water van de Hvita, een rivier die de grote Langjokull 'ontwatert', zo'n 40 meter naar beneden. Ook hier wel een parkeerplaats, maar geen toegangspoortje met entree. De pauze hier is wat langer, het maakt een diepe indruk op ons, dit geweld. Kan me niet herinneren ooit zo'n enorme Niagara-achtige waterval te hebben gezien.
Toch kunnen we niet al te lang blijven als we die avond in Landmannalaugar willen overnachten. De wegen worden er niet beter op en echt opschieten doen we zodoende niet. Dat hoeft ook niet, maar wel iets om rekening mee te houden. De wegen hebben hier wel duidelijke nummers en ook een duidelijke hiërarchie. Je hebt de 1, de enige 'snelweg', meestal tweebaans, meetal verhard. Verder heeft alles twee of drie cijfers; drie is smaller dan twee, beiden meestal onverhard maar wel goed onderhouden en vrij glad oppervlak. Daarop kun je dus meestal nog redelijk opschieten. Dan zijn er de wegen met een letter F ervoor, van Fell, wat 'berg' betekent. Die zijn heel soms nog wel redelijk, maar grotendeels wasbord. Gemiddelde snelheid 25 km per uur. Ook die zijn er met twee of 3 cijfers, trek je conclusie. De meeste van deze wegen zijn ontoegankelijk voor gewone auto's en vaak staan er borden bij 'verboden voor auto's, alleen met jeeps toegestaan'. Dat vindt ook zijn oorsprong in het feit dat er vele waterstromen gepasseerd moeten worden, maar er zijn nergens bruggen. Het zijn allemaal gletsjerstromen, dus als je vroeg in het jaar bent en de sneeuw is nog aan het smelten, is het ook met een grote, zware jeep vaak ondoenlijk en kun je dus op een zeker moment soms neit verder. Wij waren laat in het seizoen, geen sneeuw en hadden geluk – we konden overal door, zij het niet zonder enige spanning.
En dan zijn er nog de tracks. Daar staan meestal borden bij 'gevaarlijk'. Die zijn vaak onherkenbaar als weg, het grootste gevaar is dan ook te verdwalen. Dat is overigens op veel F wegen ook zeker niet ondenkbaar, zeker niet als je in een zandsstorm terecht komt. Hebben we ook geprobeerd, niet aan te raden.

Wij nemen de F338 en de F26 naar Landmannalaugar, een gebied wat bekend staat om de warme rotsen in felle kleuren oranje, geel, rood, zwart, groen en blauw. Baden in een beek van 30 graden is ook een bijzondere ervaring. Na onze onrustige nacht met het tentgevecht besloten we hier in de berghut te slapen ipv er naast te kamperen. De prijs verschilde nauwelijks, en de wind was in de hut een stuk beter te trotseren dan op de 'camping' - een open vlakte aan de voet van een lavastroom van een meter of honderd dik, die daar 40 jaar geleden geëindigd was. Daarom zijn die IJslandse koepeltentjes dus zo platgeslagen... Op de camping staan 'zandbakken' vol dikke keien, daar verzameld om op je tentharingen te leggen. Die hebben namelijk niet zo veel grip in de losse lavakorrels die men hier 'aarde' pleegt te noemen. En met een constante wind kracht 8-9 zit je zo met tent en al tegen de rots geplakt.
De hut, dus. na een warme douche van 2 minuten (...) maken we ons een warme maaltijd in de keuken en vervoegen ons tussen de Duitsers, Noren, Engelsen en waarachtig nog een paar Nederlanders, De hut heeft maar liefst 70 bedden, gelukkig niet allemaal bezet. We veranderen nog een keer vertwijfeld van slaapzaal vanwege een vierstemmig snurkconcert. Eindelijk rust.

De volgende dag rijden we de rivier door terug naar de F208 en de F26, die we naar het nooren gaan volgen. Deze route loopt dwars door het binnenland en heet Sprengisandur. De wenkbrauwen van de IJslandse bevolking gaan omhoog als je zegt dat je die route hebt gereden – dan schijn je er wel zo ongeveer bij te horen, dan heb je wat van het land gezien. En wat heb je dan gezien? NIETS, doorsneden door rivieren en stoompjes. Bekijk de foto's – we rijden 12 uur lang over wasbordwegen door eindeloze geërodeerde lavawoestijnen. De wind in de rug, direct van de enorme gletsjer Vatnajokull, die 1/10 van het oppervlak van IJsland eeuwig bedekt houdt onder een enorme laag ijs. Het leek heerlijk weer, maar een paar 'wandelaars' met expeditierugzakken doen ons anders vermoeden: ze zijn aangekleed alsof ze de Kilimanjaro aan het beklimmen zijn op 7 km hoogte – alleen de klimijzers en pikhouwelen ontbreken. We vragen ons af wat die mensen bezielt? Strafkamp?
Als we een kleine dip in het landschap zien, gevuld met water en een lavarots ernaast, verklapt een plekje glad water het bestaan van een windstilte en we besluiten daar een lunchplekje in te richten. De zon schijnt, maar het is oerendkoud en we trekken al onze kleren, sjaals, mutsen en wanten aan en hebben grote lol als we een pannetje soep koken, hurkend achter de rots. We maken nog wat foto's van onze 'oase' en de eindeloze weg die we nog moeten gaan. Dan vervolgen we onze weg tussen de twee onmetelijke gletsjers door. Een bergrug zorgt er voor dat de enorme Vatnajökull aan ons gezicht onttrokken blijft, maar de Hofsjökull laat zich toch door ons bewonderen als hij onder een pak wolken uit piept. Snel een foto! Tja, weten wij veel dat we daar de hele dag nog langs rijden... Op de kaart lijkt het niet zo ver, en de afstand is het niet, maar je moet toch nog weleens even opnieuw rekenen als je over zulke wegen rijdt. Spannend is het wel! Deprimerend ook, op den duur. Al die kale leegte, al die lava, honderden kilometers ver...

We rijden langs het Porisvatn, steken de Pjorsa over (door, liever gezegd), zien de enorme vulkaan Askja in de verte, nog niet wetend dat dat de Askja is, passeren het Fjordungsvatn en steken verschillende andere rivieren door. We koersen af op het Myvatn in het noorden, letterlijk vertaald 'muggenmeer'. Het moet daar heel bijzonder zijn. We doen ons best, maar het is echt te hoog gegrepen, we gaan dat niet redden op 1 dag. De weg is verschrikkelijk, we zijn het allebei vreselijk zat, het gehobbel is niet te harden. We 'stranden' aan het randje van de bewoonde wereld, bij de Godafoss, weer zo'n enorme schitterende waterval. Daar is een camping waar we onze tent opzetten, we zijn de enige.

De volgende dag besluiten we naar de kust te rijden en het Myvatn te laten voor wat het is – op onze camping waren genoeg mugjes om de veertig km naar het muggenmeer ongeldig te verklaren. We rijden naar de noordkust en slaan proviand in in Husavik. We denken nog even over een walvis-safari, maar we zijn de reisziektecapsules kwijt en durven het niet an zo de zee op te gaan. We rijden een tijdje langs de indrukwekkende kust (wat is het hier groen!) met alle boerderijen, grazige weiden met IJslandse paardjes en schitterende vergezichten over de oceaan. het is beduidend warmer hier (18 graden). Maar hoe mooi ook, we hebben niet voor niets zo'n dikke 4x4 gehuurd en na het raadplegen van de kaart volgen we de rivier de Jökullsá (stroomt als flinke rivier van de Vatnajokull helemaal naar het noorden in zee) stroomopwaarts naar het zuiden. Daar stoppen we uiteraard bij de Dettifoss, een van de mooiste en indrukwekkendste watervallen op IJsland. De Jökullsá loopt grotendeels door een diep uitgesleten canion, een sleuf in een hoogvlakte.
In de verte zien we een berg uit de vlakte oprijzen als een bedoeïentent in de woestijn. Ik loer op de kaart en kan niets vinden in die richting. De gps bevestigt dat de richting klopt... tja, dan kan het alleen maar de Heirdubreid zijn, maar die ligt een slordige 100 km weg...?
Bij Grimsstadir tanken we (volgende pompstation 265 km), nemen we een stukje '1' naar het westen, de brug over de Jökullsá ('einbreidbrú' – brug van een baan breed in de tweebaans '1') en gaan de F88 op verder richting het zuiden, verder stroomopwaarts langs de Jökullsá. Een bord 'verboden voor auto's, alleen toegestaan voor jeeps' vertelt ons dat het menens wordt. Een bord erbij 'Heirdubreid 60 km' vertelt ons dat de berg in de verte inderdaad de Heirdubreid is die almaar aan ons wenkt. De weg ernaartoe is een moeilijke weg, soms bijna niet te volgen. Ontelbare bochten, geen 20 meter recht. de bodem bestaat soms uit gravel-achtige wasborden, maar ook loopt de route dwars over een lavaveld zoals bij Reykjavik. De gaten tussen de sculpturen zijn gewoon volgegooid met stenen en dat is de weg. Dan gaat het plotseling over in grote platen lava met wit 'zand' ertussen. Wat een bizar landschap! Als een strand vol koeienvlaaien. De weg is hier echt heel erg lastig te zien, je rijdt over die glad-glinsterende lavaplaten en daar zie je nou eenmaal geen spoor in...
De weg vervolgend komen we langzaam dichterbij de Heirdubreid en na uren en uren komen we tegen de avond aan de voet van de berg in de 'oase' Heirdubreidarlindir, waar we echte 'bosjes' aantreffen van zeker driekwart meter hoog. Daar kan onze tent tenminste een klein beetje achter schuilen – de eeuwige wind is weer alom aanwezig en de wolken die iedere avond als een deken over de bergen neerdalen verspreiden een miezerregentje. We koken en eten in de berghut en lezen het verhaal van een vogelvrij verklaarde man die zich hier jaren heeft schuilgehouden en zich in leven hield met vissen, bessen en wortels. Onbegrijpelijk. Er zijn nog twee Oostenrijkers op ATB's (!) die ook kamperen en een Duitse cameraploeg met een busje met aanhanger waarin ze snel een BMW motor verstoppen. Tijdens het eten kijken we over hun schouders mee naar het afspelen van de opnamen – het lijkt alsof een nieuw model wordt getest op het bizarre terrein en door rivieren. 's Morgens spreken we nog even kort met de testrijder: het is hem gelukt overeind te blijven tot nu toe, maar alle banden en pezen doen zeer verrklapt hij ons.

We vervolgen de F88 (andere wegen zijn hier niet) richting de vulkaan Askja. In de krater van deze enorme vulkaan bevindt zich een meer, Öskjuvatn, van 270 meter diep en een klein meertje, Vití, gevuld met warm zwavelwater. We verlaten de F88 en volgen de F910 westwaarts. De F910 is ons door kenners afgeraden: niet alleen rijden daar, te gevaarlijk. Dat is vooral het traject west van de Askja, dat doen we dus niet. De Askja zelf ligt in een vreselijk bizar landschap. We rijden tot de berghut onderaan de vulkaan, maar om bij het meer te komen moeten we naar de andere kant van de berg, zo'n 13 km verder. Gelukkig kan het grootste stuk nog met de auto – ik wandel graag, maar door deze woestijn met windkracht 9 is het niet echt aangenaam. We maken eerst wat warms te eten in de verlaten berghut. Er staan tenten en er logeren gasten, maar er is niemand. We lezen tijdens de luch in het hutboek: "Waaraan hebben wij dit 'strafkamp IJsland' verdiend?" schrijft een Nederlandse familie die begin juli in regen, sneeuw en ijs op dezelfde plaats bivakkeert. Arme mensen.
Wij vertrekken luxe per 4x4, met de verwarming lekker aan, op weg naar de binnenkant van de vulkaan. Askja is een enorme steenpuist in een ogenschijnlijk vlakke woestijn. Ik zeg ogenschijnlijk, omdat sommige stukken bestaan uit een zodanig opengebroken aardkorst dat er niet te lopen is. Aan het einde van dit pad moeten we de auto laten staan. Er wijst een wandelbord richting de opengebroken aardkorst – maar waar is het pad dan?? Wij volgen een bordje in de andere richting, wat wijst naar het Öskjuvatn, en worstelen tegen de storm in over een zwarte, volkomen geërodeerde zandvlakte. Het zand bestaat uit lavasteentjes, die met grote kracht rond onze benen en bergschoenen geblazen worden. Eindelijk (we hebben het al verschillende keren willen opgeven) komen we bij het meerr aan de binnenkant van de vulkaan. Het voelt heel bijzonder. Met bibberbenen van de inspanning van de wandeling tegen de enorme wind in, dalen we af naar het meer. Het pad naar Viti is ons te gevaarlijk – het is bijzonders steil en leming, en omdat het nat is heel erg spekglad, er staan ook waarschuwingsbordjes met vallende mensen er op ;-) We zijn maar samen en om nou honderd meter naar beneden te duikelen, dat is het ons niet waard.
De terugweg naar de auto (ca. 3 km) is helemaal spectaculair: we hebben de storm nu recht tegen onze ruggen, waardoor onze stappen heel groot en gemakkelijk zijn. Wij voelen ons alsof we op de maan lopen en hebben erge lol.

Van Askja volgen we de F910 naar het oosten. De route is redelijk vlak, de weg bepaald niet. We steken de Jökullsá weer over, gelukkig weer per brug, anders was het volkomen onmogelijk geweest op deze plaats. De kolkende watermassa vliegt met donderend geraas onder ons door. Opvallend is het zwarte 'blubber'water, net als het water bij de Dettifoss. Niks mooie witte waterschuimmassa: alles is zwart lavawater.
Weer gaat de weg over een koeienvlaaien-lavaveld. Weer geen 20 meter recht en weer hebben we moeite de weg te volgen. Als we dan ook nog in een zandstorm terecht komen is het verloren gevoel compleet. Uren rijden we door en langs de zandstorm die ons het zicht ontneemt tot op een meter of 10. En boven ons schijnt de zon en kleurt de hemel turqoise. De zandmist om ons heen is wit, de lucht is verzadigd van lavasteentjes en stof. Als we na urenlang vermoeiend turen eindelijk weer helder zicht krijgen, blijkt het stof door de dichte portieren naar binnen te zijn gedrongen en een gesloten zwarte laag te hebben gevormd op mijn arm, broek, stoel, en alles wat aan de rechterkant van de auto ligt. Onvoorstelbaar, overal doorheen gekomen. De verwarming/ventilatie van de auto stinkt naar verbrande steen – ook daarin heeft het stof zich genesteld.
We hebben een stel best spectaculaire rivieroversteken en juist op dat moment steeds tegenliggers. Soms staat er al een auto aan de andere kant te prakkizeren hoe hij dat nou eens zal aanpakken, en allemaal gaan ze snel achteruit – kom maar, jullie mogen eerst... Sommige doorsteken zien we vrij snel hoe we die het beste kunnen nemen en we voelen ons al 'ervaren', tot we er dan weer eentje tegenkomen die heel breed en gecompliceerd is, of eentje waarvan je de overkant niet ziet, door alle stoompjes en eilandjes weet je soms niet waar de weg weer verdergaat. Wat een geluk dat hier niet meer water staat!
Het is echt indrukwekkend allemaal en we raken dan ook best vermoeid. We zoeken de kortste weg naar een weg op de kaart die er uit ziet alsof het asfalt is, terug naar de bewoonde wereld, weg uit dit deprimerende maanlandschap! Het asfalt blijkt geen asfalt, maar wel glad. Ineens staan we weer voor een brug, met een gesloten hek erop... wat nu?? Er hangt een groot bord op het hek 'Welkom', waaruit we opmaken dat we erdoor mogen. We sluiten het hek weer achter ons. Een uurtje later weer een hek, maar hier ligt een boerderij achter. Doodlopend? Nee, de weg loopt er langs en het is gewoon de doorgaande weg, alleen het lijkt een grindpad wat alleen toegangsweg naar een boerderij is. We zijn er nog niet aan gewend. Ineens rijdt daar een ruiter op een IJslander onder langs de weg, met nog een handpaard. Een eindje verderop nog zo'n combinatie. In zo'n land ga je lekker buitenrijden – langs de weg??? Tja, dat is ws het enige stukje glad oppervlak. Om te trainen is dat wel erg prettig.

We naderen de '1' en zijn heel dankbaar voor een stukje asfalt. Alle spieren doen zeer van het dagenlang gehobbel. Dit soort terrein doe je bij voorkeur met een huurauto ;-)
Echt bewoonde wereld is het nog steeds niet, alle 'dorpjes' die we zagen op de kaart blijken in werkelijkheid boerderijen te zijn, die ieder met hun eigen naam op de kaart staan. We rijden richting Egilsstadir, een grote stad in het oosten van IJsland – een knooppunt van wegen (eentje zelfs geasfalteerd), een eigen vliegveld, een echte stad dus. Met wel 1600 inwoners, blijkt later. We zienhet vliegveld waar morgenavond ons gezelschap voor de tweede week zal aankomen en rijden de P-plaats op in het 'centrum': een benzinepomp en twee supermarkten. De benzinepomp is het centrum van alles: die zijn er niet zo veel hier, en alles gaat ook via de tankstations. De weerkaarten hangen daar, de waarschuwingen, de wegen die afgesloten zijn, en dit tankstation heeft een ijssalon, een belevenis op zich. Wij eten een heerlijk softijsje met onze fleecetruien en jas er over. De bevolking loopt op blote voeten met slippertjes, minirokjes, korte broeken en t-shirtjes. De zon schijnt toch? Het is 12 graden met een straf windje.

Die avond kamperen we op een echte camping onder echte bomen, zo'n 30 km stroomopwaarts langs de Lagarfljót, 'het meer' zoals ze hier zeggen. Het is een brede uitloper van een rivier die ook weer bij de enorme Vatnajökull ontspringt. Aan het begin van de verbreding wordt hij ook nog gevoed door de 118 meter hoge Hengifoss, die we later nog gaan bekijken. We genieten van onze echte camping, al hebben we dan alleen een kraan bij een wasbak om ons te wassen. Douches vinden we niet op de campings, alleen bij de Landmannallaugarhut hebben we kunnen douchen. Een gesprek met de enige andere campinggast (zij dachten een Nederlander want een caravannetje), een IJslander die 3 maanden met fotocamera's en bier door het land trekt, legt uit waarom: IJslanders douchen bij het zwembad. Die worden gevoed door warme bronnen, in deze moderne tijd aangelengd met chloor. De douches niet, gelukkig, en we profiteren de rest van onze IJslandvakantie van deze informatie door een dagelijks bezoek aan deze 'hotpots'.

Een Koperwiek probeert onze proviand te stelen, zit klem in een chipszak, jat een zak brood van de tafel, probeert zelfs de lamsrollade. Een lastige maar lachwekkende gast. 's Morgens worden we gewekt door dezelfde gast die onze voortent is binnengedrongen en verwoed op en neer vliegt/fladdert tussen binnen en buitentent. Niet echt relaxt wakker worden zo met al dat plotselinge geraas ;-) Het uitzicht uit onze tent is dit keer schitterend en vredelievend: de bomen om ons heen (wel 5 meter hoog!) en het uitzicht op het strand en het meer. We concluderen dat wij van bomen houden en nog gekker - niet zonder kunnen.
Bij het ontbijt kijken we op de kaart en besluiten die dag te vullen met een Fjordentocht. We pakken de boel goed in deze keer – vanavond moeten we de auto weer inleveren – en vertrekken over de '1' en de 939 naar de zuidelijkste van de oostfjorden: de Berufjördur. De 939, Öxi, is een schitterende route met prachtige vergezichten. Het weer met de laaghangende wolken met de zon er tussendoor maakt het plaatje helemaal af. We klimmen de woeste bergketen over en aan de oostkant wacht ons een geweldige vallei, als uit een sprookje: groen met honderden zilveren watervalletjes. We dalen af totdat de gps nul hoogtemeters aangeeft en genieten van het uitzicht over de fjord. De weg, nu weer de '1', voerrt ons buitenlangs de oceaan en de volgende fjord in, Stödvarfjördur, waar we een restaurant ontdekken wat ons een prachtig uitzicht biedt over de fjord en de zee op. De regenwolken en de zonnestralen maken alles zilver. We rijden verder over de kustweg 92 rond de Stödvarfjördur en de Fáskrúdsfjördur en besluiten dat we het mooie eiland Skrúdur, wat daar voor de kust ligt, gaan kopen. We rijden de Reydarfjördur in, waar de kustweg eindigt en het binnenland induikt. Wij duiken ook de bergen in, maar niet via de 92: wij ontdekken een spoor waar een bord bij staat 'alleen voor 4x4' en 'gevaarlijke route'. We wagen het er op, straks moeten we de auto inleveren dus we moeten er nog even van genieten. Genoeg asfalt gezien! Dit werd de spectaculairste route die we gehad hebben. De gps is in mijn handen omgevormd van rechthoekig model tot handvorm en de batterijen zijn eruit geknepen... Het was steil en schitterend.

We hebben inmiddels ontdekt waar 'onze' paardenboerderij ligt (bordje langs de weg 'Gaedinga Tours') en gaan daar op goed geluk naartoe om te vragen of we de bagage daar vast af mogen leveren. Ragga, onze gastvrouw, instructeur en gids, is met haar stagiaire net nog even wat paarden aan het trainen en we worden uitgebreid welkom geheten. We krijgen even een privérondleiding en we mogen een kamer uitzoeken om onze bagage vast te dumpen. Een kudde van zo'n 60 IJslandse paarden in allerlei kleurtjes lopen achter het huis hoog op een weide, een schitterend gezicht.
Die avond komt onze lesgroep uit Nederland aan en de volgende ochtend worden de paarden uit de wei naar omlaag de paddock in gedreven om voor iedere ruiter twee passende paarden uit te zoeken. Ragga kent ons, ze heeft ons allemaal een paar keer een weekend les gegeven in Nederland, op onze eigen paarden. We krijgen wat les om onze paarden uit te proberen en maken een buitenrit in de omgeving. De volgende dag hebben we 's morgens weer les en 'smiddags weer een flinke buitenrit en maandag gaan we een dag in de omgeving kijken. De ander mensen zien natuurlijk anders niets van het land zelf. We rijden naar de Hengifoss, klimmen eerst te voet een slordige 350 meter omhoog uit het dal en dan over enorme rotsblokken door de rivierbedding zo dicht mogelijk naar de voet van de 118 meter hoge waterval. Je kunt daar heel spectaculair achter de waterval komen.

Dinsdag rijden we eerst paard en dan gaan we met de auto de bergen in naar het noorden, waar de schapen bij elkaar gedreven gaan worden. Deze schapen zijn van veel boeren uit de omgeving en lopen in de zomermaanden in kleine groepjes van 2-4 stuks los in de bergen. Mensen te voet en te paard (!) drijven van hoog in de bergen de schapen naar beneden, waar de schapen als waterdruppels steeds grotere stroompjes vormen, tot ze beneden in het dal worden samengedreven tot een enorme rivier van wollige lijven. Die stroom wordt met paarden, mensen en 4x4 voertuigen verder gedreven richting 'huis', waar ze in een enorme omheining worden gezet en zo halen alle boeren hun eigen schapen er uit. Een hele belevenis waar hele dorpen bij betrokken zijn, alle mannen, vrouwen en kinderen zijn er bij, zelfs de hele kleintjes.
Onze maaltijden zijn natuurlijk zo IJslands mogelijk, en bereid door Stefán, de echtgenoot van Ragga, die kok is van beroep. 's Avonds kijken we video's van IJslandse paarden en liggen we vroeg uitgeput op bed.
Woensdag beginnen we aan een korte bergtrip, Stefan rijdt ook mee als begeleiding. We vertrekken later dan gepland, want de berg ligt in de wolken en omdat er niet echt een pad overheen loopt (we volgen schapentracks) is het wel zaak dat je goed uitzicht hebt. We nemen allemaal 'onze' twee paarden mee: eentje om op te rijden en eentje als handpaard. Veel mensen hebben dat nooit eerder gedaan en we krijgen in het kort even wat instructie (echt IJslands, nogal gemakkelijk) en hup, rijden maar. De meeste paarden zijn het gewend, dus geen echte problemen. De route is spannend, vooral met een handpaard erbij waar soms niet echt plaats voor is. Na een uurtje of 4 rijden zijn we aan de andere kant in een mooie ruime vallei, waar een paddock is gemaakt. Daar gaan de rijpaarden in en de handpaarden worden gezadeld voor nog een rit. Daarna komen we weer terug bij de paddock, waar alle paarden de nacht doorbrengen. De stroom van een langs de geïmproviseerde wei stomend riviertje wordt met wat stenen omgebogen, zodat het door de wei heen stroomt en nu hebben de paarden water. Wij worden met de Ford-bus terug gereden naar onze eigen bedjes. De dag erna gaan we weer met de bus naar de paarden - spannend of ze er nog zijn. Ja, allemaal. We zadelen allemaal een van onze paarden en de andere gaan in een losse kudde mee. Weer krijgen we instructie hoe dat werkt: een groepje voorop om ze tegen te kunnen hoden indien nodig, dan de kudde, dan een groepje ruiters achteraan om ze zachtjes op te drijven. Vooral niet te dichtbij, anders 'druk' je te hard en krijg je een stampede. Deze keer lukt het ;-) en we rijden zo tot diep in de vallei. Daar is een schapenomheining waar de rijpaarden in worden opgesloten en we gaan lunchen. Dan worden de andere paarden opgezadeld en net als daarvoor blijven de rijpaarden in de paddock. We hebben ook twee reservepaarden mee en dat is fijn, want een rijpaard verloor een ijzer, wat er weer onder gezet werd (is iedere dag meermalen prijs) en die werd wat vernageld en dus licht kreupel. Hij kon goed meelopen, maar rijden gaat dan natuurlijk niet. Na onze rit van die dag nemen we de paarden weer mee terug naar de eerste paddock, wat niet helemaal zo loopt als gewenst: stampede! We sjezen allemaal achter de kudde aan en probeeren ze van de zijkant in te halen en te blocken, wat gedeeltelijk lukt. De paarden rennen over het ongelijke terrein alsof het een vlak strand is, met ruiters en al. Niet te veel over nadenken... een ruiter valt eraf, twee bijna, maar de schade blijft gelukkig beperkt. Als alle paarden veilig in de omheining staan hebben wij in ieder geval iets om over te praten;-) Stefan vertelt dat hij dit vorig jaar deed met twee ruiters en 70 paarden – onbegrijpelijk dat die heel die berg zijn overgekomen! De volgende dag halen we de paarden weer op en trekken de berg weer over naar huis, ook weer met de paarden los bij ons. Stefan rijdt voorop en binnen notime zijn we Stefan en de hele kudde kwijt. En de weg ;-)
Alles komt goed en we worden nog even voor een laatste keer in het zwembad gedumpt terwijl Stefan en Ragga ons galgenmaal bereiden.
Dan moeten we naar het vliegveld... Het is mooi helder en terrwijl we in de wachtruimte zitten worden we naar buiten geroepen om het noorderlicht te bewonderen. Vage groene vlekken hangen in de lucht – is dat het nou? Dan wordt het steeds helderder en verandert het van vorm. Wonderlijk. We vliegen van Egilsstadir naar Kevlavik, hebben daar een tussenlanding, winkelen wat en stappen weer in hetzelfde vliegtuig richting Düsseldorf. Daar kunnen we nog een slecht ontbijt met 3 dagen oude broodjes nuttigen voor we de eerste ICE kunnen pakken. De hele nachti in touw, het valt niet mee. Maar IIsland was zeker de moeite waard!

De digitale foto's zijn te bekijken door onderstaande link aan te klikken. Wil je het hele boek zien, dus ook de speigelreflexfoto's, dan ben je van harte welkom!

Naar de foto's

Omhoog

-----------------------



x
Stuur een e-card
|
x